Tegen de wind in
is één van mijn leukste onderzoeken die ik als antropoloog heb gedaan. Dat was in 2009. Het gaat om ervaringen van Brabantse jongeren en hun ouders met het opgroeien en opvoeden in de Nederlandse samenleving. De ouders hebben een niet-Nederlandse culturele achtergrond en komen uit verschillende landen. Toentertijd werd de term allochtoon hiervoor gebruikt.
Uit het onderzoek moest duidelijk worden welke steunrelatie jongeren met hun ouders hebben en wat zij als moeilijk ervaren. Bij wie ze dan steun zoeken en of dit voldoende is. Want waarom zijn jongeren van ouders met een niet-Nederlandse culturele achtergrond in de zware jeugdzorg oververtegenwoordigd, maar zijn zij ondervertegenwoordigd in de ambulante zorg of het jeugdwelzijnswerk?
Het ging om jongeren uit vier etnische groepen, namelijk Marokkanen, Turken, Antillianen en Somaliërs. Van elke groep zijn groepsgesprekken gevoerd met vaders, met moeders en met jongeren. Alleen bij de Marokkaanse en Somalische jongeren zijn apart groepsgesprekken gevoerd met meisjes en met jongens.
Per etnische groep is een groep sleutelinformanten gevormd die reageerde op de bevindingen. De reflectiegroep.
Uiteraard is eerst een literatuurstudie gedaan en is deze informatie gebruikt voor de insteek van de vragen voor het groepsgesprek.
Nu met IS, de aanhang en de angst voor terreuraanslagen, geeft dit onderzoek inzicht in hoe belangrijk binding met de samenleving is en hier ook naar gestreefd wordt. Maar dat het mensen die vanuit een andere cultuur in Nederland wonen en zeker als politiek vluchteling, om verschillende redenen moeilijk gemaakt wordt hun weg te vinden. Vandaar de titel van de rapportage Tegen de wind in.